1) Hoe komt het, dat sommige jīva’s naar de materiële wereld gaan en anderen naar de spirituele wereld?
2) Kṛṣṇa is karuṇamaya (vol genade), maar waarom heeft Hij de jīva zo zwak gemaakt, dat hij in māyā verstrikt raakte?
3) Waarom moeten de jīva’s lijden omwille van Bhagavāns spel en vermaak?
4) Aangezien Kṛṣṇa almachtig is, vraag ik me af, of Hij geen minder beroerd pad had kunnen bedenken?
5) Zou het geen goed idee zijn geweest, als de jīva geen onafhankelijk verlangen was gegeven? Kṛṣṇa is alwetend en Hij gaf deze onafhankelijkheid aan de jīva’s zelfs al wist Hij, dat ze erdoor gingen lijden, dus is Hij toch verantwoordelijk voor het lijden van de jīva’s?
6) Is māyā-śakti de oorzaak van onze ellende? Hadden de jīva’s ook op deze manier moeten lijden, als de almachtige en alwetende Śrī Kṛṣṇa māyā bij hen uit de buurt had gehouden?
De antwoorden op deze vragen staan in Jaiva Dharma van Bhaktivinoda Thakur. Vraagt u zich ook af waar we vandaan komen en wat we hier eigenlijk doen? Lees dan hoofdstuk 16 van Jaiva Dharma.